Hoge Raad: IRAP moet niet aan de arts worden doorberekend, maar aan de gebruiker, tegen een passend tarief.

De kosten die de Gezondheidsautoriteit maakt voor IRAP kunnen niet worden doorberekend aan de arts die een beroepsactiviteit binnen het ziekenhuis uitoefent, door middel van een substantiële verlaging van zijn of haar vergoeding, maar moeten worden doorberekend aan de gebruikers via een passend tarief. Anders zou de belastingdruk uiteindelijk bij iemand anders terechtkomen dan degene die de productieve activiteit uitvoert.
Artikel 2 van Wetgevend Besluit nr. 446 van 15 december 1997 (Invoering van de regionale belasting op productieve activiteiten - IRAP) sluit aan bij dit standpunt en stelt dat "de grondslag voor de belasting de gebruikelijke uitoefening is van een onafhankelijk georganiseerde activiteit gericht op de productie of uitwisseling van goederen of het verlenen van diensten. De activiteit die wordt uitgeoefend door bedrijven en entiteiten, met inbegrip van overheidsorganen en -administraties, vormt in ieder geval een grondslag voor de belasting."
In deze bewoordingen heeft het Hof van Cassatie (arrest nr. 9655 van 2025) het beroep verworpen tegen de uitspraak waarbij het Hof van Beroep van Palermo de provinciale gezondheidsautoriteit van Palermo had bevolen om de bedragen die als IRAP waren ingehouden voor activiteiten die onder het intramoenia-regime waren uitgevoerd, terug te betalen aan een medisch directeur.
Het Hooggerechtshof oordeelde dat "IRAP een last is voor de zorgverzekeraar en niet voor de werknemer die de dienst verleent." Deze uitspraak bevestigt de vaste jurisprudentie, namelijk dat:
- «de belasting kan niet worden doorberekend, in die zin dat de zorgverzekeraar niet kan beweren dat zij deze uitsluitend op de werknemer legt [en] deze kan aftrekken van de aan laatstgenoemde verschuldigde vergoeding» (Cassatie, arrest van 21 juni 2022, nr. 20010; zie Cassatie, beschikking van 8 januari 2020, nr. 155);
ilsole24ore