Don Quichot, ironie en het hoofd van Orpheus

Een van mijn favoriete passages uit Don Quichot speelt zich af in de Sierra Morena: Quichot springt over de rotsen en imiteert ridders zoals Amadis en Orlando, die, gek geworden door jaloezie, zich overgaven aan de meest waanzinnige daden. Sancho vraagt hem waarom hij zich zo onnodig gedroeg, aangezien hij geen reden heeft om zich veracht te voelen door zijn Dulcinea. Waarop Quichot antwoordt: "Dat is het punt, en de subtiliteit van mijn werk: voor een dolende ridder is gek worden voor een goede reden noch eer noch gratie; de truc is om zonder reden gek te zijn."
Deze "onredelijke waanzin" is de sleutel tot Cervantes' boek. Het woordenboek definieert "waanzin" als "waanzin, absurditeit of dwaling". Maar bij Cervantes heeft het een heel andere betekenis. Net als de absurde gebaren van een zenmeester heeft Don Quichots waanzin de kracht om het realiteitsprincipe tijdelijk op te schorten. Haar functie is om een bres in de logica te slaan en ons te leiden naar het diepgaande en onmiddellijke begrip van een nieuwe waarheid. Daarom kiest Don Quichot, tussen de twee modellen waarmee hij in de Sierra Morena wordt geconfronteerd, dat van Amadis en dat van Orlando, zonder aarzelen voor het eerste: Orlando, ontdaan door Angelica's verraad, verandert de loop van rivieren, verwoest bossen en vernietigt vee; terwijl Amadis "waanzin begaat, niet van schade, maar van tranen en gevoelens". Dit is het pad van Don Quichot, voor wie avontuur nooit een breuk met de werkelijkheid impliceert, maar eerder de verheerlijking ervan. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de vreugde die voortkomt uit het bedenken van dingen niet in termen van waar of onwaar, maar van openbaring. Dwaasheid is een voorwaarde voor het paradijs, want het maakt de wereld tot een plek van mogelijkheden.
Het heeft niets met waanzin te maken. Waanzin is geen rekening houden met anderen, en weinig helden namen hen zo serieus als Don Quichot. De grote les van zijn avonturen is dat een wereld zonder rechtvaardigheid waardeloos is; maar een wereld zonder genade evenmin, die niets meer is dan die tweede kans die we dingen geven zodat ze eindelijk kunnen zijn wat ze kunnen zijn. Don Quichot is de ridder van deze tweede kans, en daarom zijn er weinig helden die spraakzamer zijn dan hij, want deze tweede kans speelt zich altijd af in taal. Zodanig dat je zou kunnen zeggen dat hij alles doet ingegeven door zijn verlangen om nooit op te houden met praten, en dat het spreken zelf – altijd dingen vinden om te zeggen en iemand om ze tegen te zeggen – zijn reden is om ridder te zijn. Dus, naast deze namen die hij zo terecht aanneemt – Ridder van het Droeve Gelaat, Ridder van de Leeuwen – had hij zichzelf wellicht toepasselijker de Ridder van het Woord kunnen noemen.
Maar hij offert ook zijn lichaam, het lichaam dat werd afgewezen door de vrouw van wie hij het meest hield: hij verliest speren, schilden, helmen, stukken harnas, en wordt talloze keren geslagen en gewond. Weinig personages in de literatuurgeschiedenis hebben zo'n spoor achtergelaten, tot het punt dat we bijna zouden kunnen zeggen dat hij geen avontuur beleeft zonder iets van zichzelf achter te laten. Met andere woorden, hij praat niet alleen. Wanneer hij aan de beurt is, betaalt hij de prijs. En dit is de ironie: de ridder die de ene na de andere fout maakt, is ook degene die uiteindelijk, met zijn woorden en daden, alles onthult wat onuitsprekelijk, nobel en mooi in ons is.
Ironie is voor Cervantes het vermogen om de tegenstrijdigheden van het leven te accepteren; kortom, te accepteren dat niets slechts op één manier bestaat. Daarom wordt Don Quichot nooit moe van vragen. Hij vraagt smerige herbergiers om hoffelijke gastheren te zijn; arme dienstmeisjes om mysterieus en lief te zijn; de dorre en kale velden van La Mancha om terug te keren naar de Gouden Eeuw, en om een barbierspo te transformeren in een gouden helm. Zijn kracht komt altijd voort uit de overtuiging dat de wereld veel beter is dan ze is, alsof we ze alleen kunnen transformeren tot wat ze hadden moeten zijn door de ware aard van de dingen te negeren.
In zekere zin lijkt Don Quichot op Orpheus, die dankzij zijn gezang rivieren laat stoppen, takken voor hem laat buigen en dieren laat vergeten te grazen. Orpheus zal door de Bacchanten uiteengereten worden, en de mythe vertelt ons hoe zijn hoofd blijft zingen terwijl het door het water wordt meegesleurd. Noch Don Quichot, noch Orpheus houdt op met bidden, want ze houden zo intens van het leven dat ze niet anders kunnen dan in opstand komen tegen de onvolledigheid van hun eigen ervaring. Quichot wil de wereld transformeren tot een prachtig boek vol avonturen, en Orpheus wil met zijn gezang een nieuwe taal uitvinden die haar leefbaar maakt. Achteraf gezien is dit precies wat een lezer doet: hij verricht die opperste gebedsdaad die lezen is, gedreven door nostalgie naar een onmogelijke totaliteit. Hij leest om de waarheid te ontkennen dat het leven zinloos is en omdat hij niet wil dat dingen als vriendelijkheid, liefde en vergeving ophouden te bestaan in de wereld.
En hierin verschillen lezers niet van kinderen. Ook zij worden nooit moe van vragen : ze zien een spiegel en vragen om een deur naar een andere wereld; ze zien een zwerver en willen van hem een kaart van een verloren eiland ontvangen; een vogel vliegt door het raam en ze vragen om nieuws over de tuin waar de vogels praten en de bomen zingen; ze gaan naar de slager en blijven staan voor de koppen van de geofferde lammeren alsof ze hun trieste verhaal toefluisteren. Het is niet dat ze naar dingen zoeken; ze vinden ze zonder het te beseffen. Omdat het er niet om gaat dat we van boeken verwachten dat ze ons beslissende waarheden over het leven geven, maar dat we ze lezen zonder te weten waar we op hopen, als we überhaupt al hopen. Daarom zijn goede boeken nutteloos. Ze helpen ons de wereld niet te begrijpen, ze maken ons niet wijzer; maar ze storten ons in die Cervant-achtige staat van verbijstering.
We komen bij boeken aan als magische eilanden, niet omdat iemand ons bij de hand neemt, maar simpelweg omdat ze op ons pad komen. Lezen is, net als liefhebben, onverwachts aankomen op een nieuwe plek. Een plek waarvan we, net als een verloren eiland, niet wisten dat die bestond en waar we niet kunnen voorspellen wat ons te wachten staat. Een plek die we stilletjes moeten betreden, met onze ogen wijd open, zoals kinderen doen wanneer ze een verlaten huis betreden.
En op dit punt steekt Don Quichot altijd een helpende hand toe. Hij leert ons dat er twee soorten leugenaars zijn: zij die zich vermommen om de waarheid te muilkorven en zij die dat doen om haar te volgen, waarheen die haar ook leidt. De gemaskerde figuren in films en strips waar we als kinderen dol op waren, behoorden tot het tweede type. Ze deden zich voor als anderen en kwamen, dankzij deze nieuwe identiteit, in opstand tegen onrecht, brachten vreugde aan de treurenden en boden hun nieuwe lichaam aan hun geliefden aan. Don Quichot, de Ridder van het Woord, is een van deze gemaskerde figuren wiens waanzin de kracht heeft om de waarheid vleugels te geven.
observador